Drie uur later en het voelt alsof we nu echt vertrekken. Iedereen zit weer veilig in het Toyota busje. 16 man sterk. Evenveel passasiers alswaarmee de reis vanuit Luxor begon.
Nadat de minibus eindelijk vol zat – Rozan en ik waren de eerste gegaardigden. Twee andere vrouwen volgenden en een uur laten, uit het niets, stroomde de bus vol, werden de tassen op het dak gebonden en begaven we ons in het drukke verkeer van de stad. Na een klein half uur rijden trapt de chauffeur abrupt op de rem. Een van de passagiers van het busje stikt ergens in. Braakgeluiden vullen de kleine ruimte en verschrikt kijken we om. Er wordt van alles geroepen in het Arabisch. De deur gaat open en de helft van het busje stapt uit zodat de man naar buiten kan. De heimlich greep heeft geen effect. Alle mannen staan buiten om de hulpbehoevende heen. De vrouwen kijken toe vanuit de bus.
Na even stapt de man kreunend in. Het busje keert om en we rijden naar het dichtstbijzijnde dorp. ‘Hospital?’ Vraag ik aan de vrouw achter me wanneer de man een bewaakt gebouw binnenloopt. ‘Ewa’ – ja.
De chauffeur parkeert de bus in de schaduw. Niemand stapt uit terwijl de temperatuur in het busje aardig oploopt en de beenruimte minim is. Ik tuur uit het raam naar stoffige straten. Tegenover het ommuurde gebouw is een klein winkeltje waar een man water, snoep en nootjes verkoopt. Hij leunt verveeld op de toonbank. Na eventjes verschijnt de stikkende man weer, vergezeld door nog een paar mannen. Hij praat wat, maar kreunt nog steeds. Moeizaam heist hij zichzelf op de stoel naast Rozan, degene het dichts bij de uitgang. Om zijn vinger zit een zuurstofmeter en de man achter hem aait over zijn rug.
We rijden verder. Terug in de richting van Luxor. Niet veel later stoppen we voor een groter ziekenhuis. Mannen en vrouwen zitten apart van elkaar op kleedjes in de schaduw van de ziekenhuismuur. De kreunende man gaat naar binnen. De chauffeur haalt thee. Andere mannen zoeken de schaduw van twee bomen op en alle vrouwen blijven in de bus zitten.
Ik ga er vanuit dat dit wel even duurt en zou graag m’n benen strekken. Maar we volgen het voorbeeld van de vrouwen.
Na ruim een kwartier komt de man terug. Hij is in orde. Hoe of wat weten we niet. Maar hij lacht, net als de rest. Behalve de chauffeur, hij vond de omweg maar irritant als ik zijn gelaatsuitdrukking goed interpreteer. Een van de mannen haalt nog een theetje to go voor hem. Als bedankje? Ik blijf het een mooi iets vinden aan Egypte, dat iedereen altijd en overal maar thee vandaan lijkt te toveren.
We verlaten het dorp. Of stadje. Misschien is het wel een buitenwijk van Luxor. Ver van het vertrekpunt kunnen we niet zijn.
Ben je Moslim?
Na vijf minuten rijden naderen we een controle post. De chauffeur laat zijn rijbewijs zien aan de agent. Een andere zwaait de schuifdeur open. In het Arabisch worden wat woorden gewisseld en dan richt hij zich tot ons. ‘Paspoort’. Ver onderin m’n tas zoek ik naar dat rode document. ‘Moslim?’ ‘No’ antwoord Rozan instinctief en kijkt vervolgens mij vragend aan. ‘Had ik ja moeten zeggen?’ Ik weet het niet. Misschien was hij nieuwsgierig omdat we met een doek ons haar bedekken voor de hitte en om wat minder op te vallen.
De chauffeur moet uitstappen. Vragend kijken we om ons heen. Een van de mannen zegt dat toeristen niet met lokaal vervoer mogen reizen. Dat wisten we niet. Eigenlijk wilden we de trein pakken, maar de tickets voor toeristen waren 6x zo duur en we waren te laat. Dus de lokale bus leek ons een goed alternatief. Even snel – mits geen omwegen – en een stuk goedkoper.
We krijgen onze paspoorten terug. De chauffeur is nog zoek. Twee anderen moeten zich ook legitimeren, waarom is me onduidelijk. Dezelfde agent komt terug. Of we weer onze paspoorten willen geven. Na een paar minuten kijkt hij op ‘What religion?’ Rozan kijkt me nu vragend aan. Ik speel de scenario’s af in m’n hoofd; moslim zeggen om er makkelijk mee weg te komen? Hoe erg is het om te liegen over je religie? Is geen geloof hebben een optie? Ik zal het gedeelde van natuur religie maar achterwegen laten. ‘No’ antwoord ik. ‘No religion?’ ‘No’ zeg ik nogmaals. ‘Okay’ en hij overhandigd ons de paspoorten. De chauffeur stapt weer in en we rijden verder. Plankgas over een asfalt weg over een dor en droog landschap. Afgewisseld met het en der tomaten plantages die een groene gloed leggen over de zandvlakte in de verte.
Aswan, here we come.
Er gaat toch maar niets boven openbaar vervoer. Zo maak je nog eens wat mee. 🙂