‘We leven in een bubbel’ is iets wat veel gezegd wordt de laatste tijd. Mijn bubbel is onlangs echter uit elkaar geknapt. Die veilige ruimte waarin ik mezelf drie jaar lang bloot gaf is verdwenen. Uit het niets, zonder waarschuwing, zonder reparatiemogelijkheden. Die scherpe naald die hem kapot prikte, die doet nog steeds pijn. Het prikte zo door mijn bestaan heen en liet een gat achter in mijn hart. Helaas heelt dat gat niet zo snel als ik zou willen.

‘We moeten uit onze vertrouwde bubbel stappen’, hoor ik ook steeds vaker – hoewel in een andere context. Maar nu die bubbel bij mij weg is, zijn de randen van mijn bestaan vervaagd. Wat wie ben ik zonder die bubbel? Wie ben ik, zonder die veiligheid? Wie ben ik, als individu?

Mijn vertrouwde bubbel is kapot. Geen bellenblaassop die een replica kan creëren.

Met de vraag of ik mezelf wel ken klopte ik aan bij mijn beste vriend. ‘Niemand kent zichzelf’ begon hij. ‘Daarom zoeken we maatjes. Die kennen ons en wij kennen hen. Dat voelt zo vertrouwd omdat dat de leegte van onze gebrekkige zelfkennis opvult’. Ik was even stil en liet de woorden binnen komen.

Mijn vertrouwde bubbel is kapot. Geen bellenblaassop die een replica kan creëren. En hoewel een ander mij beter blijkt te kennen dan dat ik mezelf ken, heb ik daar natuurlijk helemaal niks aan als die persoon wegloopt en een groot deel van die kennis met zich mee neemt.

Dus wie ben ik, als individu? Identiteiten maak je deels zelf, maar ze worden je vooral gegeven door anderen. Ik ben een student voor de overheid. Een schrijver voor mijn lezers. Ik bezit kennis, maar vaak in relatie tot iets of iemand. Mijn eigen identiteit hing ik veelal op aan die ene bubbel. Daarbinnen was ik mezelf. Ik hoefde niet te doen alsof, of dingen uit te leggen. De ander in deze bubbel had de kennis om te weten wat er was, wat ik voelde en wat ik bedoelde. Eén blik was voldoende. Hij kende mij en kon de wirwar aan identiteitscrisissen in mijn hoofd ontrafelen.

Nu is deze bubbel weg, gebarsten, verdwenen. Opgelost alsof het niets was. Maar mijn herinneringen malen voort over hoe hij mij maakte tot wie ik was. Over hoe wij anderen nu waarschijnlijk maken tot wie zij zijn. Hoe hij hopelijk zichzelf maakt tot het mooie persoon dat ik in hem zag.

Na al dat malen, word het nu tijd dat ik het gat in mijn hart opvul met herinneringen aan mijn identiteit van toen. Dat ik ze koester, een plek geef en met rust laat. Dat ik het sop van onze kapot gebarsten bel opruim en van start ga met uitvinden wat mij tot mij maakt. Enkel en alleen in relatie tot mijzelf.

17494835_385240675164950_4341048700198453248_n(1)

Lees hier meer columns van mijn hand.